In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u afdrukmedia in uw apparaat plaatst.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
U kunt afdrukken op verschillende afdrukmedia, zoals op normaal papier, enveloppen, etiketten en transparanten. Gebruik uitsluitend afdrukmaterialen die voldoen aan de in deze gebruikershandleiding vermelde richtlijnen.
Afdrukmedia die niet aan de richtlijnen uit de gebruikershandleiding voldoen kunnen de volgende problemen veroorzaken:
Slechte afdrukkwaliteit.
Meer papierstoringen.
Versnelde slijtage van het apparaat.
Eigenschappen, zoals gewicht, samenstelling, vezel- en vochtgehalte, hebben een grote invloed op de prestaties van het apparaat en de afdrukkwaliteit. Houd bij de keuze van afdrukmedia rekening met het volgende:
Het type, formaat en gewicht van de afdrukmedia voor uw apparaat worden beschreven onder Specificaties van afdrukmedia. (Zie Specificaties van het afdrukmateriaal.)
Gewenst resultaat: het afdrukmateriaal dat u kiest, moet geschikt zijn voor het doel.
Helderheid: sommige afdrukmaterialen zijn witter dan andere en leveren scherpere en levendigere afbeeldingen op.
Gladheid van het oppervlak: de gladheid van het afdrukmateriaal bepaalt hoe scherp de afdrukken er op papier uitzien.
![]() |
|
|
![]() |
|
Het gebruik van afdrukmaterialen die niet aan deze specificaties voldoen kan problemen veroorzaken die een herstelling vereisen. Dergelijke herstellingen zijn niet gedekt door de garantie- of serviceovereenkomsten. De hoeveelheid papier die in de lade wordt gelegd kan verschillen afhankelijk van het gebruikte type media. (Zie Specificaties van het afdrukmateriaal.) |
Modus |
Formaat |
Type |
Invoer |
---|---|---|---|
Enkelzijdig afdrukken |
Zie Specificaties van het afdrukmateriaal voor informatie over papierformaten. |
Zie Specificaties van het afdrukmateriaal voor informatie over papiersoorten. |
|
Dubbelzijdig afdrukken (handmatig)[a] |
Letter, A4, Legal, US Folio, Oficio. |
Normaal papier, gekleurd papier, voorbedrukt papier, kringlooppapier, bankpostpapier, archiefpapier. |
|
[a] alleen 75 tot 90 g/m2 |
De lade is standaard ingesteld op het papierformaat Letter of A4, afhankelijk van het land waar u de printer hebt gekocht. Om het formaat te wijzigen moet u de papiergeleiders aanpassen.
![]() |
|
Houd met een hand de vergrendeling van de geleider ingedrukt en houd met de andere hand de lengtegeleider en de ondersteuningsgeleider samen. Verschuif de lengtegeleider en de ondersteuningsgeleider om ze in de sleuf voor het juiste papierformaat te plaatsen.
Buig de papierstapel of waaier het papier uit om de pagina’s van elkaar te scheiden voor u het papier in het apparaat plaatst. Plaats het papier in de papierlade.
Nadat u het papier in de lade hebt geplaatst, stelt u de ondersteunende geleider zodanig in dat deze de stapel lichtjes raakt.
Houd de breedtegeleiders ingedrukt en verschuif ze tot het gewenste formaat zoals aangegeven op de bodem van de papierlade.
![]() |
|
|
Trek de lade uit. Pas het formaat van de lade aan het formaat van de geplaatste media aan. (Zie De grootte van de lade aanpassen.)
Buig de papierstapel of waaier het papier uit om de pagina’s van elkaar te scheiden voor u het papier in het apparaat plaatst.
Leg het papier met de zijde die u wilt bedrukken naar onder.
Stel de papiersoort en het -formaat in voor lade 1 (zie De standaardlade en het papier instellen).
![]() |
|
Controleer als u problemen ondervindt met de papierinvoer of het papier beantwoordt aan de specificaties van de afdrukmedia. (Zie Specificaties van het afdrukmateriaal.) |
In de lade voor handmatige invoer kunnen speciale typen en formaten afdrukmateriaal worden geplaatst, zoals briefkaarten, notitiekaarten en enveloppen. Dit is handig als u maar één pagina wilt afdrukken op papier met briefhoofd of op gekleurd papier.
Als u in uw softwaretoepassing (knop Annuleren) drukken telkens wanneer u een pagina afdrukt. Plaats slechts één type, formaat en gewicht van afdrukmateriaal tegelijk in de lade voor handmatige invoer.
Voeg tijdens het afdrukken geen papier toe. Dit zou papierstoringen kunnen veroorzaken. Dit geldt ook voor andere soorten afdrukmateriaal.
Plaats afdrukmaterialen met de te bedrukken zijde naar boven en de bovenrand eerst in de handmatige invoer en zorg ervoor dat het materiaal in het midden van de lade ligt.
Plaats alleen afdrukmedia die voldoen aan de specificaties. Zo voorkomt u papierstoringen en problemen met de afdrukkwaliteit. (Zie Specificaties van het afdrukmateriaal.)
Strijk alle vervormingen in briefkaarten, enveloppes en etiketten glad vooraleer u ze in de lade voor manuele invoer plaatst.
Plaats het papier in de lade voor handmatige invoer.
![]() |
|
|
Duw de papierbreedtegeleiders van de lade voor handmatige invoer naar elkaar toe en stel ze in op de breedte van het papier. Oefen niet te veel druk uit. Het papier kan gaan plooien waardoor een papierstoring ontstaat of het papier scheeftrekt.
Om vanuit een toepassing af te drukken, opent u de toepassing en start u het afdrukmenu.
Open Voorkeurinstellingen openen.)
. (ZieDruk op het tabblad
in en selecteer het juiste papiertype.
![]() |
|
Als u bijvoorbeeld op een etiket wilt afdrukken stelt u het papiertype in op . |
Selecteer
bij papierbron en druk vervolgens op .Start het afdrukken vanuit de toepassing.
![]() |
|
Als u twee of meer pagina’s wilt afdrukken, plaatst u het volgende vel nadat de eerste pagina is afgedrukt en drukt u op |
Onderstaande tabel toont de beschikbare speciale afdrukmedia voor elke lade.
![]() |
|
Voor het gebruik van speciale afdrukmedia raden wij u aan om telkens een vel per keer in te voeren. Controleer hoeveel vellen u maximaal in elke lade mag plaatsen. (Zie Specificaties van het afdrukmateriaal.) |
Types |
Lade 1 |
Lade voor handmatige invoer |
---|---|---|
|
● |
● |
|
● |
● |
|
● |
● |
|
● |
|
|
● |
|
|
● |
|
|
● |
|
|
● |
|
|
● |
|
|
● |
|
|
● |
|
|
● |
● |
|
● |
● |
(●: ondersteund, blanco: niet ondersteund)
De mediatypes worden getoond in de
Met de optie papiertype kunt u het papiertype instellen dat in de lade moet worden geladen. Deze instelling verschijnt in de vervolgkeuzelijst zodat u ze kunt selecteren. Op die manier bekomt u de beste afdrukkwaliteit. Zo niet, wordt de gewenste afdrukkwaliteit mogelijk niet bereikt.: gewoon papier van 60 tot 120 g/m2.
: dik papier van 90 g/m2.
: dun papier van 60 tot 70 g/m2.
: bankpostpapier van 105 tot 120 g/m2.
: papier met gekleurde achtergrond van 75 tot 90 g/m2.
: kartonpapier van 105 tot 163 g/m2.
: etiketten van 120 tot 150 g/m2.
: transparant van 138 tot 146 g/m2.
: envelop van 75 tot 90 g/m2.
: voorbedrukt papier/papier met briefhoofd van 75 tot 90 g/m2.
: katoenpapier van 75 tot 90 g/m2.
: kringlooppapier van 75 tot 90 g/m2.
![]() |
|
Als u kringlooppapier gebruikt, kunnen de afdrukken kreukelen. |
: 70 tot 90 g/m2. Selecteer deze optie als u de afdrukken lang wilt bewaren (bijv. in uw archief).
Of enveloppen goed worden bedrukt is afhankelijk van de kwaliteit van de enveloppen.
De hoek voor de postzegel moet zich links bevinden en de kant van de envelop met de postzegelhoek moet eerst in de printer gaan en moet in het midden van de handmatige invoer worden geplaatst.
Als de afgedrukte enveloppen kreuken, vouwen of dikke zwarte lijnen vertonen, opent u de achterklep, duwt u de hendel naar beneden en probeert u opnieuw af te drukken. Houd de achterklep tijdens het afdrukken geopend.
![]() |
|
Houd bij de keuze van enveloppen rekening met de volgende factoren:
Gewicht: het gewicht van het enveloppenpapier mag niet meer dan 90 g/m2 bedragen om te vermijden dat er een papierstoring optreedt.
Ontwerp: voor het afdrukken moeten de enveloppen plat worden gelegd. Ze mogen niet meer dan 6 mm omkrullen en mogen geen lucht bevatten.
Probleem: gebruik geen enveloppen die gekruld, verkreukeld of beschadigd zijn.
Temperatuur: gebruik enveloppen die bestand zijn tegen de druk en de hitte die tijdens het afdrukken in het apparaat ontstaan.
Gebruik alleen goed gevormde enveloppen met scherpe vouwen.
Gebruik geen afgestempelde enveloppen.
Gebruik geen enveloppen met sluithaakjes, knipsluitingen, vensters, gecoate binnenbekleding, zelfklevende sluitingen of andere synthetische materialen.
Gebruik geen beschadigde enveloppen of enveloppen van slechte kwaliteit.
Controleer of de naad aan beide uiteinden van de envelop helemaal doorloopt tot in de hoek.
Aanvaardbaar
Onaanvaardbaar
Enveloppen met een verwijderbare strip of met meer dan één zelfklevende vouwbare klep moeten van een kleefmiddel zijn voorzien dat gedurende 0,1 seconde bestand is tegen de fixeertemperatuur (circa 170 °C) van het apparaat. De extra kleppen en strips kunnen kreuken, scheuren en papierstoringen veroorzaken en kunnen zelfs de fixeereenheid beschadigen.
Voor de beste afdrukkwaliteit plaatst u de marges best niet dichter dan 15 mm van de rand van de envelop.
Druk niet af op de plaats waar de naden van de envelop samenkomen.
Om beschadigingen aan het apparaat te voorkomen, mag u uitsluitend transparanten gebruiken die speciaal zijn ontworpen voor laserprinters.
De te gebruiken transparanten moeten bestand zijn tegen de fixeertemperatuur van het apparaat.
Plaats transparanten op een vlak oppervlak nadat u ze uit het apparaat hebt gehaald.
Laat transparanten niet te lang in de papierlade liggen. Er kan zich dan stof en vuil op afzetten, wat aanleiding geeft tot vlekken bij het afdrukken.
Let op dat u geen vingerafdrukken op de transparanten achterlaat. Dit veroorzaakt vlekken tijdens het afdrukken.
Bescherm transparanten na het afdrukken tegen langdurige blootstelling aan zonlicht om te voorkomen dat ze gaan vervagen.
Zorg dat de transparanten niet kreukelen, krullen of gescheurde hoeken hebben.
Gebruik geen transparanten die loskomen van de achterzijde.
Om te vermijden dat de afgedrukte transparanten aan elkaar blijven kleven, moet u ervoor zorgen dat ze niet op elkaar worden gestapeld terwijl ze worden afgedrukt.
Om beschadigingen aan het apparaat te voorkomen gebruikt u best uitsluitend etiketten voor laserprinters.
Bij de keuze van etiketten moet u rekening houden met de volgende factoren:
Kleefstoffen: het kleefmiddel moet stabiel blijven bij de fixeertemperatuur van het apparaat (ongeveer 170 °C).
Schikking: gebruik uitsluitend etiketvellen waarvan het rugvel tussen de etiketten niet blootligt. Bij etiketvellen met ruimte tussen de etiketten kunnen de etiketten loskomen van het rugvel. Dit kan ernstige papierstoringen tot gevolg hebben.
Krullen: voor het afdrukken moeten de etiketten plat worden gelegd en mogen ze niet meer dan 13 mm omkrullen.
Probleem: gebruik geen etiketten die gekreukt zijn, blaasjes vertonen of loskomen van het rugvel.
Zorg ervoor dat er tussen de etiketten geen zelfklevend materiaal blootligt. Blootliggende delen kunnen ervoor zorgen dat etiketten tijdens het afdrukken loskomen, waardoor het papier kan vastlopen. Ook kunnen hierdoor onderdelen van het apparaat beschadigd raken.
Plaats geen gebruikte etiketvellen in het apparaat. De klevende achterzijde mag slechts een keer door het apparaat worden gevoerd.
Gebruik geen etiketten die loskomen van het rugvel, blaasjes vertonen, gekreukt of anderszins beschadigd zijn.
U kunt met deze printer afdrukken op briefkaarten, kaarten en andere materialen met aangepaste formaten.
Druk niet af op materialen die smaller zijn dan 76 mm en korter dan 127 mm.
Stel de marges in de softwaretoepassing in op ten minste 6,4 mm van de zijkanten van de afdrukmedia.
Probeer via de achterklep af te drukken (voorkant naar boven) als het afdrukmateriaal zwaarder is dan 160 g/m2.
Eenzijdig |
Dubbelzijdig |
|
---|---|---|
Papierlade 1 |
Voorzijde naar beneden
|
Voorzijde naar boven
|
Lade voor handmatige invoer |
Voorzijde naar boven
|
Voorzijde naar beneden
|
Papier met briefhoofd/voorbedrukt papier moet bedrukt zijn met hittebestendige inkt die niet smelt, verdampt of schadelijke gassen vrijgeeft als hij gedurende 0,1 seconde wordt blootgesteld aan de fixeertemperatuur (170 °C) van het apparaat.
De inkt op het briefhoofd/voorbedrukt papier mag niet ontvlambaar zijn en mag de printerrollen niet beschadigen.
Formulieren en papier met briefhoofd moeten in een vochtbestendige verpakking worden bewaard om aantasting tijdens de opslagperiode te voorkomen.
Voor u het briefhoofd/voorbedrukt papier in de lade plaatst, controleert u of de inkt op het papier droog is. Natte inkt kan tijdens het fixeerproces loskomen van het voorbedrukte papier waardoor de afdrukkwaliteit vermindert.
Zorg ervoor dat u geen fotopapier voor inkjetprinters gebruikt. Dit kan het apparaat beschadigen.
![]() |
|
Als u een groot aantal pagina’s tegelijk afdrukt kan het oppervlak van de uitvoerlade heet worden. Raak het oppervlak niet aan en houd kinderen uit de buurt. |
De afgedrukte pagina’s worden in de uitvoerlade gestapeld en de papieruitvoersteun zal ervoor zorgen dat de afgedrukte pagina’s worden uitgelijnd. De uitvoer wordt standaard naar de uitvoerlade gestuurd. Als u de uitvoerlade wilt gebruiken, moet de achterklep gesloten zijn.
![]() |
|
Als u A5-papier gebruikt, moet u de uitvoerlade openklappen Om te vermijden dat de afgedrukte pagina’s geen rechte stapel vormen of vastlopen. |